Niet alles in de VS is groter: Een internationale vergelijking van het primair onderwijs

Jonathan van der Heijden: 13 December, 2020

Momenteel woon ik in de VS. Bij onze zoektocht naar een geschikte basisschool voor de kinderen had ik verwacht dat alles groter zou zijn. Hoewel de scholen inderdaad veel groter zijn dan in Nederland, was ik vooral verbaasd hoe klein de klassen waren. Rond de 20 kinderen per klas. In Nederland zaten er 30 kinderen in de klas. Ook was ik positief verrast door het aantal exra leerkrachten naast de eigen juf of meester. Zo is er o.a. een aparte muziekleraar, tekenleraar, leraar die kinderen helpt met Engels als zij thuis een andere taal spreken, een gymleraar en een schoolpsycholoog. Dit riep bij mij de vraag op hoe het primair Nederlandse onderwijs er internationaal eigenlijk precies voor staat? Het beeld wat vooral naar voren komt voor Nederland is er één van middelmatigheid. En dat was 20 jaar geleden echt anders.

Het aantal kinderen in de klas in Nederland is relatief hoog

De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media geeft in een Kamerbrief over de ontwikkeling van de groepsgrootte in Nederland aan dat er niet zoiets bestaat als een ideale groepsgrootte. Hoewel een optimale groepsgrootte inderdaad lastig valt vast te stellen, is het echter wel te verwachten dat een kleinere klas goed is voor de ontwikkeling van een leerling. Immers, een kleinere klas zorgt ervoor dat leraren meer tijd hebben voor individuele – op maat gemaakte - uitleg aan leerlingen. Ook luisteren leerlingen doorgaans beter als de klassen klein zijn.

Een van de bekendste onderzoeken naar de effectiviteit van kleinere klassen op de prestaties van leerlingen is het Amerikaanse STAR (Student Teacher Achievement Ratio) onderzoek. Hoewel het onderzoek alweer uit de jaren 80 van de vorige eeuw stamt geldt het nog steeds als een van de meest robuuste onderzoeken. Scholen konden vrijwillig meedoen aan het onderzoek en kregen in ruil daarvoor extra middelen voor kleine klassen. Voorwaarde was wel dat leerlingen en leraren compleet willekeuring werden toegewezen aan kleine (13-17 leerlingen), normale (22-25 leerlingen) en grote klassen (meer dan 25 leerlingen). Deze setting zorgt ervoor dat de ingedeelde groepen bij de start van het onderzoek in principe hetzelfde waren. Het resultaat toonde een significante verbetering aan van leerlingen die werden ingedeeld in kleine klassen.

De OESO (Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling) heeft een database met de gemiddelde klassengrootte per ontwikkeld land. De database heeft voor de meeste, maar niet voor alle landen data. De data voor Nederland mist bijvoorbeeld, maar gegevens over Nederland zijn wel bekend. Het gemiddeld aantal kinderen in een klas in Nederland is rond de 23. Dit is ruim boven het gemiddelde van 21 leerlingen per klas in andere ontwikkelde landen. Bovendien ligt het Nederlandse aantal ver boven het aantal van een kleine klas uit het STAR-onderzoek van 13-17 leerlingen.

Figuur 1: Aantal kinderen per klas in het primair onderwijs in 2018

Vergelijking aantal kinderen per klas

Bron: Eigen bewerking op basis van OECD (2020), "Education at a glance: Student-teacher ratio and average class size", OECD Education Statistics (database), https://doi.org/10.1787/334a3b64-en (accessed on 12 December 2020) en DUO

Het kan natuurlijk zo zijn dat er naast de eigen juf of meester meer leraren betrokken zijn bij de ontwikkeling van de leerlingen. Denk bijvoorbeeld aan een extra leraar in de klas, leraren die speciaal helpen met lezen, leraren voor het geven van specifieke vakken of het aanwezig zijn van een schoolpsycholoog. Om te kijken in hoeverre hier sprake van is in Nederland, kan worden gekeken naar de leraar (in FTE) – leerling ratio.

Nederland heeft een leraar-leerling ratio van ruim 16. Dit betekent dat er gemiddeld per 16 leerlingen, 1 voltijdsleraar in dienst is. Ook deze ratio ligt boven het gemiddelde van ontwikkelde landen van rond de 14.5 leerlingen per leraar. De cijfers over het aantal leraren per leerling bevestigen nogmaals dat Nederland nog voldoende verbeterpotentieel heeft t.a.v. de werkomstandigheden van zowel leraar als leerling.

Figuur 2: Ratio van leerling – leraar in het primair onderwijs in 2018

Ratio van leerling – leraar in het primair onderwijs in 2018

Bron:Eigen bewerking op basis van OECD (2020), "Education at a glance: Student-teacher ratio and average class size", OECD Education Statistics (database), https://doi.org/10.1787/334a3b64-en (accessed on 12 December 2020).

Ruimte voor extra uitgaven: Uitgaven per kind in het primair onderwijs is gemiddeld t.ov. andere landen

De Minister geeft in de eerder genoemde Kamerbrief aan dat het aan de scholen is om te bepalen welke groepsgrootte voor de specifieke school het beste werkt. Hierbij zou je je kunnen afvragen of het niet beter is om toch een maximale klassengrootte landelijk vast te stellen. Immers, een van de redenen dat kinderen in kleinere klassen beter presteren is omdat ze in een kleinere setting beter luisteren. Een klas van 40 kinderen met 2 leerkrachten is bijvoorbeeld niet vergelijkbaar met een klas van 20 kinderen met 1 leerkracht. Er kunnen natuurlijk situaties zijn dan dit niet meteen te regelen is. Bijvoorbeeld als er extra klaslokalen moeten worden bijgebouwd om kleinere klassen te realiseren en er ook in de buurt geen andere scholen zijn die kinderen kunnen plaatsen. Voor dergelijke situaties kunnen natuurlijk (tijdelijk) uitzonderingsmogelijkheden gelden. Indien scholen zelf verantwoordelijk blijven voor het aantal leerlingen per klas, zouden zij in ieder geval wel voldoende middelen moeten hebben om deze keuze te maken. Momenteel is het beeld niet realistisch dat scholen het aantal kinderen per klas of het aantal leerlingen per leraar significant kunnen verlagen.

Voor een welvarend land met ambities om een goed onderwijsklimaat te bieden voor haar burgers zou je verwachten dat het uitgaveniveau boven het OESO gemiddelde ligt. Dit lijkt echter niet zo te zijn. Als we kijken hoeveel geld er in Nederland per voltijds leerling wordt uitgegeven, ligt dit rond het OESO gemiddelde voor het primair onderwijs. Aan het voortgezet onderwijs geeft Nederland overigens relatief wel meer geld uit te geven dan andere landen.

Figuur 3: Totale uitgaven aan onderwijsinstellingen per voltijdsleerling in het primair onderwijs in 2017 (in US dollar gecorrigeerd voor koopkracht)

Ratio van leerling – leraar in het primair onderwijs in 2018

Bron: Eigen bewerkingen op basis van OECD (2019), "Education at a glance: Educational finance indicators (Edition 2019/1)", OECD Education Statistics (database), https://doi.org/10.1787/9009dea9-en (accessed on 12 December 2020).

Internationale vergelijking prestaties Nederlands onderwijs: Dalende trend van een hoog niveau

Als de prestaties van Nederlandse scholieren niet te lijden hebben onder de relatief grote klassen en lerarentekorten, dan is er uiteindelijk natuurlijk nog niet zoveel aan de hand. Een internationale vergelijking van het niveau van leerlingen in het primair onderwijs is niet direct voor handen. Wel is het de verwachting dat het primair onderwijs de basis legt voor de prestaties van leerlingen in het voortgezet onderwijs. Deze verwachting wordt ook bevestigd door een follow-up onderzoek van het het eerder aangehaalde STAR onderzoek. Hoe Nederlandse leerlingen presteren in het voorgezet onderwijs kan worden bekeken aan de hand van het OESO Programme for International Student Assesment (PISA). De OESO maakt elke drie jaar een internationale vergelijking van de prestaties van vijftienjarige leerlingen op het gebied van leesvaardigheid, wiskunde en natuurwetenschappen. De laatste resultaten van de PISA resultaten dateert uit 2019 en bevat de resultaten van het jaar 2018.

Sinds het begin van de PISA-metingen scoorden de Nederlandse leerlingen op alle vlakken ruim boven het OESO-gemiddelde. Op het gebied van wiskunde waren Nederlandse leerlingen altijd een van de toppresteerders. Ook in 2018 waren de resultaten op het gebied van wiskunde relatief gezien erg goed. De resultaten van de scores op het gebied van natuurwetenschappen ligt ook boven het OESO-gemiddelde. De leesvaardigheid van Nederlandse leerlingen lag echter in 2018 voor het eerst onder het OESO-gemiddelde. Nederlandse kinderen - zo blijkt ook uit onderzoek – hebben veel minder plezier in lezen dan kinderen uit andere landen.

Wat vooral zorgen baart, is dat de trend voor de scores van Nederlandse kinderen al sinds het begin van het meten van de PISA-scores neerwaarts is. Dat Nederland zakt op het lijstje van best presterende leerlingen komt dan ook vooral doordat Nederlandse leerlingen slechter zijn gaan scoren en niet doordat andere landen beter zijn gaan scoren. Dit is uiteraard een slechte ontwikkeling. Het Nederlandse onderwijsbeleid heeft de afgelopen decennia dus niet kunnen brengen wat men had verwacht.

Figuur 4: Ontwikkeling PISA scores voor Nederland

Ontwikkeling PISA scores voor Nederland

Bron: OECD, PISA 2018 Database, Tables I. B1.10, I. B1.11 and I. B1.12.

Conclusie - Er is werk aan de winkel om het onderwijs te verbeteren

In het relatief welvarende Nederland zijn er grote lerarentekorten. Ten opzichte van andere landen is het aantal kinderen per klas bovengemiddeld en dat geldt ook voor het aantal leerlingen per leraar. Tegelijkertijd liggen de uitgaven voor het primair onderwijs rond het OESO gemiddelde. Dit komt de onderwijsprestaties van leerlingen niet ten goede. Resultaten van leerlingen in het voortgezet onderwijs laten bijvoorbeeld al 2 decennia een dalende trend zien. Voor een land dat een toekomst heeft met een goed opgeleide beroepsbevolking is dit geen goede zaak. Hoewel voor deze trend meerdere oorzaken kunnen zijn, lijkt het dat het primaire onderwijs in onvoldoende mate een solide fundament legt voor het secundaire onderwijs. Als Nederland inderdaad een ambitie heeft om een goed onderwijsklimaat te bieden, dan is het wenselijk als een nieuw kabinet na de verkiezingen meer geld uittrekt voor het primair onderwijs. Geld alleen is uiteraard niet voldoende, ook moet er goed worden nagedacht wat voor aanvullende maatregelen genomen kunnen worden. Een wettelijk maximaal aantal kinderen per klas - met een uitzonderingsmogelijkheid - zou een goede stap voorwaarts zijn.